Morgen is het precies honderd jaar geleden dat Albert Camus werd geboren. De Franse schrijver, nobelprijswinnaar en filosoof is vooral bekend als auteur van existentialistische romans als De Vreemdeling en De Val. Zijn filosofisch oeuvre krijgt tegenwoordig wat minder aandacht. Tijd om zijn belangrijkste filosofische werk nog eens van onder het stof te halen. L'Homme Révolté is voor mij een van de belangwekkendste werken uit de 20e eeuwse filosofie.
Wanneer l'Homme Révolté in 1951 verschijnt slaat het boek bij de Parijse
intellectuele elite in als een bom. Het gaat hier dan ook niet zomaar
om een filosofisch werk, maar om een boek dat past in een groots
project. Het schier onmogelijke project om de ethiek na Auschwitz
heruit te vinden. Daarin stelt Camus zich een gelijkaardig doel als
zijn tijdgenoot Emmanuel Levinas. Bedien doen dit echter langs zeer
verscheiden wegen. Terwijl Levinas tracht het goede in de mens terug
te vinden via het beroep op de empathie en het respect en de
erkenning van het andere en het anders-zijn, tracht Camus het kwade
te begrijpen om het te kunnen bevechten. Dat kwade zal hij vinden in
de ideologieën. Het is een project waar Jean-Paul Sartre, die andere
tijdgenoot - boezemvriend bovendien - zich nooit aan zal wagen.
Sartre vlucht in de ideologie van het communisme en zal zich veraf
houden van de creatie van een naoorlogse moraal. Camus'
ideologiekritiek komt hem duur te staan. Bij de verschijning van
l'Homme Révolté negeert Sartre - op dat moment hoofdredacteur van
het toonaangevende filosofische tijdschrift "Les Temps Modernes"
het werk volledig. Na een half jaar laat hij er één van zijn
jongste redacteurs op los die een 30 pagina's tellende vernietigende
recensie publiceert. Camus is zwaar aangeslagen door dit verraad van
zijn linkse vrienden. het vormt de voltrekking van één van de
beroemdste breuken uit de geschiedenis van de filosofie.
Wat is er
dan zo schokkend aan De mens
in opstand?
In zijn
boek ontwikkelt Camus een geschiedenis en een theorie van de
opstandige mens. De geschiedenis verloopt in verschillende fasen. De
eerste fase is die van de metafysische opstand. Het is de opstand van
de mens tegen de idee van zijn schepping of de opstand tegen god.
Camus bespreekt de opstand van Sade, de romantici, Lautréamont,
Dostojevski en vooral Nietzsche tegen God en godsdienst en ziet deze
als een eerste noodzakelijke fase in de bevrijding (of opstanding)
van de moderne mens. Deze eerste fase loopt historisch gezien tot aan
de Franse revolutie. Dan begint de tweede fase van menselijke
opstand, die Camus de historische opstand noemt. Die historische
opstand is de opstand van de ene mens tegen de andere mens, tegen de
ander die hem onderdrukt. Het is de opstand van de slaaf tegen de
meester. Rousseau, Saint-Just, Hegel, Bakoenin, Marx e.a. zijn de
grote denkers van de historische opstand. De historische opstand is
ook die van de bevrijding. Camus introduceert hier twee begrippen:
revolutie en terrorisme.
Revolutie
valt niet noodzakelijk samen met de opstand. Wel integendeel: waar de
revolutie begint loopt het fout met de opstand. Een belangrijk
kenmerk van revoluties is hun utopische logica. De idee dat de mens
maakbaar is en het geloof in een ideaal menstype zullen leiden tot
het autoritaire staatsterrorisme van Hitler, Stalin, en Mao. Er is
nog een tweede probleem met de revolutie. Waar de oorspronkelijke
(metafysische) opstand tot doel had de mens te bevrijden van zijn
schepping, wil de in revolutie ontaardde historische opstand een
alternatief bieden. God wordt m.a.w. meteen weer vervangen door een
nieuw idealistisch concept: Mens-met-hoofdletter. Dat is volgens
Camus een grote fout. De ware historische opstand gaat verder de weg
van de bevrijding op zonder idealistische en utopische concepten. De
historische opstand moet dus leren leven met het nihilisme. Camus
toont zich hier een volgeling van Nietzsche. Het leven speelt zich af
in het hier en nu. We kunnen geen beroep doen op (ons niet
verschuilen achter) een ideologie. Immanentie, kunnen omgaan met een
principiële zinloosheid, existentiële eenzaamheid, het zelf leren
zin geven aan het eigen leven, ... dat is de opstandige weg die elk
individu moet volgen.
De
revolutie als politieke beweging gaat aan die visie op opstand
voorbij. De revolutionairen die bijv. in Rusland tegen de Tsaar en
tegen de onderdrukking van de boeren strijden hebben de god vervangen
door een vergoddelijkte mens. Hun strijd noemt Camus individueel
terrorisme. De revoluties van bijv. Hitler en Lenin die in dezelfde
naam van bevrijding hun utopische mens- maatschappijbeelden willen
doordrukken bestempelt Camus als staatsterrorisme. Ze verschillen
alleen in hun mate van universalisme. Hitler wou een eindrijk van en
voor de Duitsers en was daardoor amper universalistisch. Hij streefde
niet naar de bevrijding van alle mensen maar naar de bevrijding van
enkelen door anderen te onderwerpen. Het Russische communisme
daarentegen kon aanvankelijk wel aanspraken op een universalisme
omdat het de arbeider tot centrum van zijn utopie maakt, waarbij die
arbeider vanuit zijn menselijke structuur universeel is. Maar dit
communistische ideaal streefde ernaar alle mensen te bevrijden door
ze allemaal te onderwerpen. Het resultaat van deze ideologie eindigde
in beide gevallen echter in het concentratiekamp.
Terug naar
de opstand. Om het verschil tussen revolutie en opstand te
accentueren gaat Camus diep in op het denken van Marx. Camus' kritiek
op Marx is niet min. Op vele cruciale punten is Marx politieke en
economische analyse fout gebleken: de planeconomie van het communisme
heeft geleid tot moloch staten en paradoxaal ook tot multinationals;
de ellendige leefomstandigheden van de arbeiders zijn ondanks de
liberalisering niet verergerd maar juist verdwenen; het proletariaat
is niet oneindig gegroeid maar eerder verburgerlijkt; het idee dat
het proletariaat een missie zou hebben is op niets uitgedraaid; dat
het proletariaat los zou staan van natie of vaderland is door de
wereldoorlogen manifest onjuist gebleken (de proletariërs aller
landen hebben elkaar met veel overgave afgeslacht); de dictatuur van
het proletariaat heeft zichzelf niet opgeheven maar uitgebreid en
versterkt; ... Camus vraagt zich af waarom een socialisme dat
zichzelf wetenschappelijk noemde zo heeft kunnen falen. Zijn
onbarmhartige conclusie is dat de sociale revolutie niet
wetenschappelijk was en dat een utopische logica het de das heeft
omgedaan. "De liefde voor de mens maakt dat men hem onderwerpt"
vat Camus zijn conclusie samen.
Er is maar
één alternatief voor een utopische transcendente en idealistische
logica en dat is een immanente nihilistische logica: de opstand
zonder meer. Voor de metafysische opstand is genade de belangrijkste
waarde, voor de historische opstand is dat gerechtigheid. In een
derde fase zullen opstand en revolutie de strijd met elkaar moeten
aangaan. Voor de opstand is er zonder genade en gerechtigheid nog
slechts één waarde over: de wil tot macht. Veel revolutionairen
beginnen als opstandige, maar op een bepaald moment wordt de
revolutie utopisch en doet ze afstand van het nihilisme. De revolutie
creëert een eigen metafysica en dat betekent het failliet van de
opstand. De ware opstandige behoudt zijn nihilisme. Camus: "Hij
is niet alleen een slaaf die zich verheft tegen zijn meester, maar
ook een mens die zich verheft tegen de wereld van de meester en de
slaaf".
In een
apart en merkwaardig hoofdstuk gaat Camus in op het verband tussen
opstand en kunst. De opstand vervaardigt, creëert nieuwe werelden
waarbij de link met het creatieve scheppingsproces makkelijk gelegd
is. Het hoofdstuk is evenwel eigenaardig omdat het niet past in een
historisch overzicht van de opstand. Kunst - die van alle tijden -
weerspiegelt de opstand volgens Camus in een zuivere staat, dat wil
zeggen buiten elke historiciteit.
L'Homme
révolté is een verre van eenvoudig boek. Camus is weergaloos in
zijn deconstructie - lang voor het begrip echt in zwang raakte - van
de fenomenen opstand en revolutie. Als theorie en als praktijk
ontleed hij de opstand met chirurgische precisie. Maar dat neemt niet
weg dat een aantal aspecten op den duur dooreen gaan lopen. In eerste
instantie gaat het over de historiciteit van de opstand. Camus geeft
bewust nergens een definitie van het begrip opstand. Door de nadruk
te leggen dat historische aspect conceptualiseert hij het als het
ware. Maar het betreft hier geen geschiedenis met een eindpunt. Het
boek eindigt met een scherp onderscheid tussen opstand en revolutie.
Wat daarna komt is vanzelfsprekend koffiedik kijken. Maar het is ook
duidelijk dat de opstand doorgaat, ook na de concentratiekampen, ook
en vooral na het failliet van de revolutionaire ideologieën.
Nog een
element dat de lectuur van dit boek complex maakt is het gegeven dat
de individuele en de politieke opstand constant dooreen lopen. Ze
zijn dan ook wezenlijk moeilijk scheidbaar. Camus: "Onze
strafkampen, onze misdaden en onze verwoestingen dragen wij allen in
ons. Maar het is niet onze taak ze over de hele wereld te ontketenen;
wel om ze in onszelf en de anderen te bestrijden. De opstand, de
eeuwenoude wil om niet lijdzaam ten onder te gaan, ligt nog altijd
aan die strijd ten grondslag. Als oervorm en bron van werkelijk leven
houdt hij ons nog altijd staande in de vormloze, razende beweging van
de geschiedenis."
Camus
schreef dit werk in een veel gecondenseerdere schrijfstijl dan zijn
grote romans en met een grote eruditie: de stroom van denkers en
gedachten die de revue passeren maken is werkelijk enorm. Het maakt
ook dat dit vanuit vele invalshoeken kan gelezen worden: als een
deconstructie van het concept revolutie of als een persoonlijke
commentaar op het denken van grote filosofen, als een historisch werk
over de idee opstand, als een politiek pamflet waarbij Camus zich
positioneert tegenover het denken van zijn tijd. Die veelheid van
invalshoeken is ronduit overdonderend.
Camus'
fileren van het fenomeen opstand, zijn genadeloze deconstructie van
het concept revolutie, wars van elk politiek correct denken dat in
zijn tijd en bij zijn intellectuele vrienden heerste, verklaart
zonder veel moeite het probleem dat Sartre en co. hadden met dit
boek. In die ontleding van opstand en revolutie, maar ook van terreur
heeft het boek nog niets aan actualiteitswaarde ingeboet. Het zet de
lezer bovendien nog steeds aan tot reflectie over de opstand van elk
van ons. En het moet gezegd dat dit een redelijk confronterende
aangelegenheid is.
Albert
Camus, De mens in opstand, De Prom, 2004