woensdag 6 november 2013

Albert Camus - De mens in opstand (l'Homme Révolté)

Morgen is het precies honderd jaar geleden dat Albert Camus werd geboren.  De Franse schrijver, nobelprijswinnaar en filosoof is vooral bekend als auteur van existentialistische romans als De Vreemdeling en De Val. Zijn filosofisch oeuvre krijgt tegenwoordig wat minder aandacht. Tijd om zijn belangrijkste filosofische werk nog eens van onder het stof te halen. L'Homme Révolté is voor mij een van de belangwekkendste werken uit de 20e eeuwse filosofie.

Wanneer l'Homme Révolté in 1951 verschijnt slaat het boek bij de Parijse intellectuele elite in als een bom. Het gaat hier dan ook niet zomaar om een filosofisch werk, maar om een boek dat past in een groots project. Het schier onmogelijke project om de ethiek na Auschwitz heruit te vinden. Daarin stelt Camus zich een gelijkaardig doel als zijn tijdgenoot Emmanuel Levinas. Bedien doen dit echter langs zeer verscheiden wegen. Terwijl Levinas tracht het goede in de mens terug te vinden via het beroep op de empathie en het respect en de erkenning van het andere en het anders-zijn, tracht Camus het kwade te begrijpen om het te kunnen bevechten. Dat kwade zal hij vinden in de ideologieën. Het is een project waar Jean-Paul Sartre, die andere tijdgenoot - boezemvriend bovendien - zich nooit aan zal wagen. Sartre vlucht in de ideologie van het communisme en zal zich veraf houden van de creatie van een naoorlogse moraal. Camus' ideologiekritiek komt hem duur te staan. Bij de verschijning van l'Homme Révolté negeert Sartre - op dat moment hoofdredacteur van het toonaangevende filosofische tijdschrift "Les Temps Modernes" het werk volledig. Na een half jaar laat hij er één van zijn jongste redacteurs op los die een 30 pagina's tellende vernietigende recensie publiceert. Camus is zwaar aangeslagen door dit verraad van zijn linkse vrienden. het vormt de voltrekking van één van de beroemdste breuken uit de geschiedenis van de filosofie.

Wat is er dan zo schokkend aan De mens in opstand?
In zijn boek ontwikkelt Camus een geschiedenis en een theorie van de opstandige mens. De geschiedenis verloopt in verschillende fasen. De eerste fase is die van de metafysische opstand. Het is de opstand van de mens tegen de idee van zijn schepping of de opstand tegen god. Camus bespreekt de opstand van Sade, de romantici, Lautréamont, Dostojevski en vooral Nietzsche tegen God en godsdienst en ziet deze als een eerste noodzakelijke fase in de bevrijding (of opstanding) van de moderne mens. Deze eerste fase loopt historisch gezien tot aan de Franse revolutie. Dan begint de tweede fase van menselijke opstand, die Camus de historische opstand noemt. Die historische opstand is de opstand van de ene mens tegen de andere mens, tegen de ander die hem onderdrukt. Het is de opstand van de slaaf tegen de meester. Rousseau, Saint-Just, Hegel, Bakoenin, Marx e.a. zijn de grote denkers van de historische opstand. De historische opstand is ook die van de bevrijding. Camus introduceert hier twee begrippen: revolutie en terrorisme.

Revolutie valt niet noodzakelijk samen met de opstand. Wel integendeel: waar de revolutie begint loopt het fout met de opstand. Een belangrijk kenmerk van revoluties is hun utopische logica. De idee dat de mens maakbaar is en het geloof in een ideaal menstype zullen leiden tot het autoritaire staatsterrorisme van Hitler, Stalin, en Mao. Er is nog een tweede probleem met de revolutie. Waar de oorspronkelijke (metafysische) opstand tot doel had de mens te bevrijden van zijn schepping, wil de in revolutie ontaardde historische opstand een alternatief bieden. God wordt m.a.w. meteen weer vervangen door een nieuw idealistisch concept: Mens-met-hoofdletter. Dat is volgens Camus een grote fout. De ware historische opstand gaat verder de weg van de bevrijding op zonder idealistische en utopische concepten. De historische opstand moet dus leren leven met het nihilisme. Camus toont zich hier een volgeling van Nietzsche. Het leven speelt zich af in het hier en nu. We kunnen geen beroep doen op (ons niet verschuilen achter) een ideologie. Immanentie, kunnen omgaan met een principiële zinloosheid, existentiële eenzaamheid, het zelf leren zin geven aan het eigen leven, ... dat is de opstandige weg die elk individu moet volgen.

De revolutie als politieke beweging gaat aan die visie op opstand voorbij. De revolutionairen die bijv. in Rusland tegen de Tsaar en tegen de onderdrukking van de boeren strijden hebben de god vervangen door een vergoddelijkte mens. Hun strijd noemt Camus individueel terrorisme. De revoluties van bijv. Hitler en Lenin die in dezelfde naam van bevrijding hun utopische mens- maatschappijbeelden willen doordrukken bestempelt Camus als staatsterrorisme. Ze verschillen alleen in hun mate van universalisme. Hitler wou een eindrijk van en voor de Duitsers en was daardoor amper universalistisch. Hij streefde niet naar de bevrijding van alle mensen maar naar de bevrijding van enkelen door anderen te onderwerpen. Het Russische communisme daarentegen kon aanvankelijk wel aanspraken op een universalisme omdat het de arbeider tot centrum van zijn utopie maakt, waarbij die arbeider vanuit zijn menselijke structuur universeel is. Maar dit communistische ideaal streefde ernaar alle mensen te bevrijden door ze allemaal te onderwerpen. Het resultaat van deze ideologie eindigde in beide gevallen echter in het concentratiekamp.

Terug naar de opstand. Om het verschil tussen revolutie en opstand te accentueren gaat Camus diep in op het denken van Marx. Camus' kritiek op Marx is niet min. Op vele cruciale punten is Marx politieke en economische analyse fout gebleken: de planeconomie van het communisme heeft geleid tot moloch staten en paradoxaal ook tot multinationals; de ellendige leefomstandigheden van de arbeiders zijn ondanks de liberalisering niet verergerd maar juist verdwenen; het proletariaat is niet oneindig gegroeid maar eerder verburgerlijkt; het idee dat het proletariaat een missie zou hebben is op niets uitgedraaid; dat het proletariaat los zou staan van natie of vaderland is door de wereldoorlogen manifest onjuist gebleken (de proletariërs aller landen hebben elkaar met veel overgave afgeslacht); de dictatuur van het proletariaat heeft zichzelf niet opgeheven maar uitgebreid en versterkt; ... Camus vraagt zich af waarom een socialisme dat zichzelf wetenschappelijk noemde zo heeft kunnen falen. Zijn onbarmhartige conclusie is dat de sociale revolutie niet wetenschappelijk was en dat een utopische logica het de das heeft omgedaan. "De liefde voor de mens maakt dat men hem onderwerpt" vat Camus zijn conclusie samen.

Er is maar één alternatief voor een utopische transcendente en idealistische logica en dat is een immanente nihilistische logica: de opstand zonder meer. Voor de metafysische opstand is genade de belangrijkste waarde, voor de historische opstand is dat gerechtigheid. In een derde fase zullen opstand en revolutie de strijd met elkaar moeten aangaan. Voor de opstand is er zonder genade en gerechtigheid nog slechts één waarde over: de wil tot macht. Veel revolutionairen beginnen als opstandige, maar op een bepaald moment wordt de revolutie utopisch en doet ze afstand van het nihilisme. De revolutie creëert een eigen metafysica en dat betekent het failliet van de opstand. De ware opstandige behoudt zijn nihilisme. Camus: "Hij is niet alleen een slaaf die zich verheft tegen zijn meester, maar ook een mens die zich verheft tegen de wereld van de meester en de slaaf".

In een apart en merkwaardig hoofdstuk gaat Camus in op het verband tussen opstand en kunst. De opstand vervaardigt, creëert nieuwe werelden waarbij de link met het creatieve scheppingsproces makkelijk gelegd is. Het hoofdstuk is evenwel eigenaardig omdat het niet past in een historisch overzicht van de opstand. Kunst - die van alle tijden - weerspiegelt de opstand volgens Camus in een zuivere staat, dat wil zeggen buiten elke historiciteit.

L'Homme révolté is een verre van eenvoudig boek. Camus is weergaloos in zijn deconstructie - lang voor het begrip echt in zwang raakte - van de fenomenen opstand en revolutie. Als theorie en als praktijk ontleed hij de opstand met chirurgische precisie. Maar dat neemt niet weg dat een aantal aspecten op den duur dooreen gaan lopen. In eerste instantie gaat het over de historiciteit van de opstand. Camus geeft bewust nergens een definitie van het begrip opstand. Door de nadruk te leggen dat historische aspect conceptualiseert hij het als het ware. Maar het betreft hier geen geschiedenis met een eindpunt. Het boek eindigt met een scherp onderscheid tussen opstand en revolutie. Wat daarna komt is vanzelfsprekend koffiedik kijken. Maar het is ook duidelijk dat de opstand doorgaat, ook na de concentratiekampen, ook en vooral na het failliet van de revolutionaire ideologieën.

Nog een element dat de lectuur van dit boek complex maakt is het gegeven dat de individuele en de politieke opstand constant dooreen lopen. Ze zijn dan ook wezenlijk moeilijk scheidbaar. Camus: "Onze strafkampen, onze misdaden en onze verwoestingen dragen wij allen in ons. Maar het is niet onze taak ze over de hele wereld te ontketenen; wel om ze in onszelf en de anderen te bestrijden. De opstand, de eeuwenoude wil om niet lijdzaam ten onder te gaan, ligt nog altijd aan die strijd ten grondslag. Als oervorm en bron van werkelijk leven houdt hij ons nog altijd staande in de vormloze, razende beweging van de geschiedenis."

Camus schreef dit werk in een veel gecondenseerdere schrijfstijl dan zijn grote romans en met een grote eruditie: de stroom van denkers en gedachten die de revue passeren maken is werkelijk enorm. Het maakt ook dat dit vanuit vele invalshoeken kan gelezen worden: als een deconstructie van het concept revolutie of als een persoonlijke commentaar op het denken van grote filosofen, als een historisch werk over de idee opstand, als een politiek pamflet waarbij Camus zich positioneert tegenover het denken van zijn tijd. Die veelheid van invalshoeken is ronduit overdonderend.

Camus' fileren van het fenomeen opstand, zijn genadeloze deconstructie van het concept revolutie, wars van elk politiek correct denken dat in zijn tijd en bij zijn intellectuele vrienden heerste, verklaart zonder veel moeite het probleem dat Sartre en co. hadden met dit boek. In die ontleding van opstand en revolutie, maar ook van terreur heeft het boek nog niets aan actualiteitswaarde ingeboet. Het zet de lezer bovendien nog steeds aan tot reflectie over de opstand van elk van ons. En het moet gezegd dat dit een redelijk confronterende aangelegenheid is.


Albert Camus, De mens in opstand, De Prom, 2004

Geen opmerkingen:

Een reactie posten